De Wageningse grootgrondbezitter Jacob Marcus (1775-1853) had, zoals zoveel Joden, begin 19e eeuw nog geen vaste achternaam. In de naam die hij rond 1812 koos, combineerde hij Joodse namenhumor (zie ook Noach Ark en Zomerplaag) met een uiting van liefde aan zijn vrouw, Rosette Levij Samson:
De voor weinige jaren te Wageningen overleden Heer Roosenik (…) gaf als door hem verlangden geslachtsnaam op den naam zijner echtgenoot, welke Roosje heette, en ik, hij zelf, en alzoo werd zijn geslachtsnaam Roosenik.
De Navorscher 7, 1857
Roos en ik – best romantisch! Ik vraag me wel af wat Carolina Calisch ervan vond, de vrouw met wie Jacob na Roosjes dood in 1820 hertrouwde.
De naam Rosenik (aldus de officiële spelling) heeft helaas niet lang bestaan. Voor zover ik heb kunnen nagaan had Jacob uit zijn drie huwelijken maar één zoon, Samuel Marcus Rosenik. Hij overleed in 1826 op 23-jarige leeftijd ongehuwd en kon de naam van zijn stiefmoeder dus niet voortzetten.