Waarom heette Jezus Jezus? Deze kerstdag is een goede gelegenheid om eens te kijken naar de manier waarop kinderen in het Nieuwe Testament aan hun naam kwamen.
Geef hem de naam Jezus
Matteüs verhaalt hoe een engel van de Heer aan Jozef verkondigt dat Maria een zoon zal baren. De engel besluit met:
Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.
Matteüs 1:21 (Nieuwe Bijbelvertaling)
Jezus kreeg zijn naam dus vanwege de betekenis (“Jahweh redt“). Zijn status van verlosser was in zijn naam besloten.
Dit naamgevingsmotief past goed in de oude Joodse traditie. Zo kreeg de oudtestamentische Jakob (“hij greep de hiel“) zijn naam omdat hij bij zijn geboorte zijn tweelingbroer Esau bij de hiel beet had. De naam van Jakobs zoon Levi (“aanhankelijkheid“) drukte de hoop uit dat zijn geboorte zijn ouders nader tot elkaar zou brengen.
Een belangrijk verschil is echter dat de oude Israëlieten vrijelijk nieuwe namen verzonnen. In Jezus’ tijd putte men daarentegen uit een vast repertoire.
Zelfs God verzon voor zijn zoon geen nieuwe naam. De naam Jezus bestond al lang en kwam veel voor. Ook in de Bijbel zelf figureren verschillende naamgenoten: Jezus Justus, een medewerker van Paulus, en de misdadiger Jezus Barabbas.
Nee, Johannes zal hij heten!
Dat de manier waarop Jezus zijn – dus op zich vrij gewone – naam kreeg uitzonderlijk was, bewijst een passage uit het Lucasevangelie. In Lucas’ beschrijving van de geboorte van Jezus’ iets oudere achterneef Johannes de Doper lezen we:
Op de achtste dag kwamen ze het kind besnijden, en ze wilden het Zacharias noemen, naar zijn vader. Maar zijn moeder zei: ‘Nee, Johannes zal hij heten!’ Ze zeiden tegen haar: ‘Er is niemand in je familie die zo heet.’ Ze beduidden zijn vader te laten weten hoe hij het kind wilde noemen. Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.
Lucas 1:59-63
Interessant in deze passage is de reactie van de buren en verwanten. Zij gingen ervan uit dat Johannes naar zijn vader zou worden vernoemd en zijn hoogst verbaasd wanneer hij een naam krijgt die in zijn familie niet voorkomt.
Daaruit kun je alleen maar concluderen dat “gewone” Joden in die tijd hun kinderen naar familieleden vernoemden. De betekenis van een naam speelde geen rol meer. Jezus en Johannes waren uitzonderlijke figuren die ook hun naam op een in die tijd uitzonderlijke manier kregen.