Let op: in dit artikel wordt het n-woord een aantal keer voluit geschreven.
Nicoline van der Sijs concludeert in haar artikel Mode in honden- en kattennamen dat Moortje in de twintigste eeuw in Nederland een van de populairste namen voor honden en katten was. Vermeldingen in de krantendatabank Delpher geven de indruk dat deze naam werd gegeven aan huisdieren met een zwarte vacht. Dat zal ook wel het naamgevingsmotief zijn, want moor betekent onder meer ‘zwarte Afrikaan’.
Naast Moortje was er vorige eeuw nog een aanduiding voor zwarte mensen in gebruik als huisdiernaam, een woord dat tegenwoordig algemeen als buitengewoon aanstootgevend geldt, maar zeker tot eind jaren zeventig in sommige kringen kennelijk geen weerstand opriep: Nikker.
Ik kort dit woord hier verder – behalve in citaten en boektitels – af tot N* en de verkleinvorm Nikkertje tot N*tje.
Populariteit
N* kwam veel minder voor dan Moortje. Ik heb het aantal vermeldingen van honden en katten met die laatste naam in Delpher niet geteld, maar het moeten er honderden zijn: alleen de zoekopdrachten Moortje PROX hond en Moortje PROX kat (PROX = ‘staat in de buurt van’) zijn al goed voor 249 resultaten. Van N* of N*tje als honden- en kattennaam vond ik – met een veel groter aantal verschillende zoekopdrachten – in kranten en tijdschriften maar 33 voorbeelden, waarvan 8 in fictieteksten. Toch lijkt me dat voldoende om te kunnen vaststellen dat deze naam niet bijzonder zeldzaam was. De overgrote meerderheid van de huisdieren zal immers nooit de krant hebben gehaald. Ook het gebruik in populaire fictieteksten wijst erop dat de naam niet als opvallend werd beschouwd.
In de nu volgende statistieken beperk ik me tot de 25 echt bestaande dieren. Op de fictieve dieren kom ik later terug.
Type publicatie
De 25 niet-fictieve honden en katten zijn huisdieren in Nederland (23) of Nederlands-Indië (2) die worden genoemd in advertenties voor vermiste dieren (14), berichten over de hondensport en -fok (6), columns (2), fotoreportages (2) en nieuwsberichten (1).
Periode
De oudste vermelding dateert uit 1896 en betreft de vermissing van een ‘zwarte Kater met witte borst en Pootjes’ uit Den Haag. De jongste vermelding is een opsporingsbericht uit januari 1977 voor een pikzwarte ‘ex-kater’ uit Leeuwarden. Het dier was tweeënhalf jaar oud en kan zijn naam dus op zijn vroegst in 1974 hebben gekregen.
In de periode 1896-1977 zijn alle decennia vertegenwoordigd. Het ontbreken van vermeldingen uit de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw (het Delpher-archief loopt tot 1995) duidt er mogelijk op dat de naam toen in onbruik is geraakt.
Diersoort
De hond/kat-verhouding is 20/5. Het is niet te zeggen in hoeverre dit de werkelijke verhouding weerspiegelt, want het is goed denkbaar dat over honden – onder meer door het levendige show- en fokcircuit – meer werd gepubliceerd dan over katten.
Varianten
Bij 22 van de 25 dieren (19 honden en 3 katten) wordt N* als enige naam vermeld, bij 2 (1 hond en 1 kat) N*tje. 1 dier, de Leeuwarder ex-kater uit 1977, werd zowel N* als N*tje genoemd.
Geslacht
De naam werd vooral aan mannelijke dieren gegeven. Van de 16 dieren waarvan het geslacht bekend is (door de aanduidingen reu, teef, kater en poesje en de verwijzingen hij, hem en dezen) zijn er 14 mannelijk. De 2 vrouwelijke dieren zijn een ‘zwart-grijze bastaard-bouvier, teef’, en een ‘zwart poesje’.
Motief
De enige publicatie waarin het naamgevingsmotief expliciet wordt genoemd is fictie. Diet Huber schrijft in Het vogeltje uit de Kerstboom (1953) over de hond van hoofdpersoon Ineke: ‘Hij heette Nikker omdat zij [bedoeld moet zijn: hij] zwart was, maar Ineke noemde hem Nikkie.’
Werd de naam N* in werkelijkheid ook gegeven vanwege de vachtkleur?
Van 14 van de 25 dieren wordt de kleur van de vacht vermeld. Bij 8 hiervan is zwart (6 ‘zwart’, 1 ‘gitzwart’, 1 ‘pikzwart’) de enige genoemde kleur. De bastaard-bouvier wordt beschreven als ‘zwartgrijs’, wat ik, gezien het typische uiterlijk van dit ras, interpreteer als egaal donkergrijs. 4 dieren (3 katten en 1 hond) zijn grotendeels zwart en voor een deel wit (‘Geheel zwart met wit streepje aan de hals’, ‘zw. kater, wit plekje op borst’). 1 hond, een dobermann, is ‘zwartrood’, wat ik, om dezelfde reden als bij de bastaard-bouvier, interpreteer als grotendeels zwart en voor een deel rood.
Van 2 dieren (honden) wordt de kleur niet vermeld, maar blijkt uit een foto dat ze (voor zover zichtbaar) geheel zwart zijn.
Van 7 dieren wordt de kleur niet vermeld en ook geen foto gepubliceerd, maar wordt wel het ras genoemd. Het betreft uitsluitend hondenrassen waarbij een zwarte vacht voorkomt: groenendaeler, poedel, Schotse terriër en smoushond. Het is aannemelijk dat ook deze dieren zwart zijn.
Van 2 dieren (honden) is over het uiterlijk niets bekend.
Van de 25 dieren zijn er dus 23 zeker (16) of waarschijnlijk (7) geheel of grotendeels zwart, waarvan 2 donkerzwart (‘gitzwart’, ‘pikzwart’) en 1 lichtzwart (‘zwartgrijs’). Van geen enkel dier blijkt dat het niet zwart is.
Naast de kleur van de vacht speelt in sommige gevallen misschien ook de structuur daarvan een rol bij de naamgeving: krullen of kroezen. Ewoud Sanders, die in zijn boek Het n-woord (2023) het gebruik van N* als honden- en kattennaam aanstipt, beweert dat vooral poedels deze naam kregen. Dit ras, met vaak sterk krullend haar, is inderdaad ruim vertegenwoordigd. Onder de 16 dieren waarvan het ras bekend is (allemaal honden) zijn 7 poedels (waarvan 2 koordpoedels, volgens Van Dale ‘poedel met tot koordjes gevlochten haar’), 3 bouviers (inclusief de bastaard-bouvier), 1 dobermann, 1 groendendaeler, 1 newfoundlander, 1 Schotse terriër, 1 setter en 1 smoushond. Een bouvier wordt in zijn opsporingsbericht beschreven als ‘zwart krulharig’. Er waren echter zeker dieren zonder krullend of zelfs maar ruig haar met de naam N*, waaronder (blijkens foto) de newfoundlander en naar is aan te nemen de dobermann en alle katten.
Honden en katten kregen dus de naam N* vanwege hun zwarte en vaak ook krullende vacht, die hun baasjes kennelijk deed denken aan (stereotiepe afbeeldingen van) zwarte mensen.
Zwarte mensen zijn overigens niet de enige bevolkingsgroep waar huisdieren naar werden vernoemd. In de negentiende eeuw was Turk een vrij gangbare hondennaam. Nicoline van der Sijs noemt de hondennaam Smousje (smous, scheldwoord voor Jood). Dit zal een smoushond zijn geweest, door Van der Sijs beschreven als ‘een langharige hondensoort met een korte snoet waarover lange haarlokken vallen’. Deze nog altijd gebruikte rasnaam verwijst volgens het WNT kennelijk ‘naar de lange haren en baarden, die de Joden vroeger plachten te dragen’. Tijdens mijn onderzoekje naar de naam N* kwam ik smoushonden genaamd Smous en Jood tegen. Honden van dit ras kregen ook wel typisch Joodse voornamen. De smoushond N* was blijkens een artikel in het tijdschrift Nederlandsche Sport (26 maart 1903) de zoon van Bram. In hetzelfde artikel worden de smoushonden Rachel en Abram genoemd, van verschillende eigenaren. De huisdiernaam N* maakt dus deel uit van een bredere traditie van dierennamen die verwijzen naar raciale stereotypen.
Fictie
De 8 in kranten en tijdschriften gevonden fictieteksten waarin honden en katten genaamd N* figureren zijn daar gepubliceerd tussen 1923 en 1959. Het gaat om korte verhalen voor kinderen (5), korte verhalen voor volwassenen (1) en feuilletons voor volwassenen (2).
2 verhalen (Het vogeltje uit de Kerstboom van Diet Huber en Vaders dochter van H.J. van Nijnatten-Doffegnies) zijn zeker oorspronkelijk Nederlandstalig. 2 verhalen (Miss Durnford en haar gezelschapsjuffrouw van Rosa Nouchette Carey en De liefdadigheid van de ekster van Sylvia Townsend Warner, allebei Brits) zijn zeker vertaald uit het Engels, 1 ander verhaal (De hond die niet deugde, ‘Naar Playtime’) vermoedelijk ook. Bij de 3 overige verhalen wordt niets over schrijver of herkomst vermeld.
Anders dan bij de echte dieren zijn hier de katten iets in de meerderheid: 5 tegen 3. Het gaat in alle gevallen om mannelijke dieren (kater, hij, hem, zijn). Bij 6 dieren wordt vermeld dat ze zwart (5 ‘zwart’, 1 ‘gitzwart’) zijn. In Vaders dochter is alleen sprake van een ‘wit borstje’, misschien met de implicatie dat de rest van de vacht zwart is. In 1 verhaal staat niets over het uiterlijk.
Alle 8 dieren heten N*. In 1 verhaal komt daarnaast de koosvorm N*tje voor en in 1 verhaal het al vermelde Nikkie. De dieren in de verhalen van Carey en Warner, respectievelijk een hond en een kat, heten in de Engelstalige bronteksten Nigger. Het gebruik van deze naam in de Engelstalige wereld kan hebben bijgedragen aan de verbreiding van N* in Nederland.
Interessant is het verhaal De ondeugende kleine katertjes (1923), dat gaat over twee zwarte katers genaamd Moor en N*. De anonieme auteur zag deze namen kennelijk als gelijkaardig. Ook in de titel van het kinderboek Moortje Nikker in Luilekkerland (P.W. Henrard, 1950) komen de twee woorden samen voor.
Het andere n-woord
Ik heb Delpher ook doorzocht op honden en katten met de naam Neger. Daarvan vond ik er maar één, een zwarte vrouwtjespoedel in een artikel over de hondensport uit 1906. Mogelijk associeerde men dit woord vooral met werkelijk bestaande mensen, terwijl moor(tje) en n*(tje) eerder deden denken aan uit de kinderliteratuur en beeldende kunst bekende stereotypes en zich daardoor beter leenden voor overdrachtelijk gebruik.
Groeiend ongemak
N* lijkt een normale huisdiernaam te zijn geweest. Uit geen enkele publicatie blijkt dat de naam als controversieel of zelfs maar opvallend werd gezien. Huisdierbezitters kwamen er tot in de jaren zeventig openlijk voor uit dat hun hond of kat zo heette. Daarbij gaat het niet alleen om mensen die opsporingsberichten lieten plaatsen, maar ook om columnisten (H.J. van den Hoek Ostende-van der Kamp in 1968 en Pieter van der Vliet, weliswaar onder het pseudoniem Rondommer, in 1952) en een vrouw die zich voor een reportage in het tijdschrift Beatrijs (1950) uitgebreid liet fotograferen met haar zwarte poedel N*.
Het niet meer voorkomen van de naam na 1977 wijst echter toch wel op een groeiend ongemak over het woord n* en andere raciale aanduidingen in deze periode, dat ook uit andere bronnen naar voren komt. De mentaliteitsverandering is goed te zien aan de uitgeefgeschiedenis van het kinderboek Oki en Doki bij de nikkers (1957) van H. Arnoldus, dat rond diezelfde tijd eerst werd hernoemd tot Oki en Doki bij de negers (1971) en vervolgens tot Oki en Doki op een eiland (1982).
De in 1977 weggelopen Leeuwarder ex-kater N* was toen hij overleed – uiterlijk begin jaren negentig – misschien wel de laatste van zijn naam. Laten we het hopen.
Dit artikel is ook verschenen op Neerlandistiek.nl.