Ik dacht altijd dat oeros ‘oer-os’ betekende. Dus oer– ‘oorspronkelijk’ plus os ‘rund’. Maar dat klopt niet.
Deze in de zeventiende eeuw uitgeroeide rundersoort heette rond het jaar 900 in het Oudhoogduits nog simpelweg ūro, een Germaans woord dat ‘rund’ betekent. Een paar eeuwen later begrepen de Oudhoogduitsers dit woord kennelijk niet meer en voegden ze er een ander woord voor ‘rund’ aan toe: ūrohso, dat het Nederlands weer een paar eeuwen later uit het Duits overnam.
Oeros betekent dus niet ‘oer-os’, maar ‘os-os’.
De wetenschappelijke naam van de oeros is Bos primigenius. De bedenker ervan, de Duitse zoöloog Ludwig Heinrich Bojanus (1776-1827), publiceerde in zijn sterfjaar een meer dan 400 pagina’s tellend artikel over een in Thüringen gevonden oerosskelet, dat hij beschouwde als overblijfsel van een voorwereldlijke rundersoort. Bos is ‘rund’ en primigenius ‘voorwereldlijk, oorspronkelijk’.
Bos primigenius betekent dus wél ‘oer-os’.